13 Vragen aan… Coby van Harn
“Coby van Harn, ik ben 89 jaar, geboren in Amsterdam, weduwe van Co van Harn, twee zonen, waarvan de jongste, tot groot verdriet, is overleden. Voor mijn huwelijk heb ik in winkels gewerkt, in Galerie Modernes bijvoorbeeld, een Franse winkelketen, prachtige zaken. Na mijn huwelijk alleen in het huishouden. Zo ging dat in die jaren. Trouwen? Ontslag! Dat is nu gelukkig ondenkbaar. Verder mijn grote hobby: tuinen. We hebben altijd een volkstuintje gehad.”
“Zeker. Ik werk nog iedere dag in mijn bloementuin. Alles staat nu in tientallen potten buiten op een tegelvloer, ik hoef dus niks meer te spitten of te schoffelen. Alleen dode bloemen wegknippen en water geven. Met warme dagen loop je heel vaak heen en weer met je gieter. Verder schilderen, vooral bloemen en vogeltjes. En ik maak met knip- en borduurwerk zelf mijn kaarten. Vorig jaar ben ik met de kerstkaarten te laat begonnen, dit jaar wil ik weer op tijd zijn.”
“Winkelen , tv kijken, vooral sport. Ik vind alle sporten leuk en spannend. Voetbal, zwemmen en schaatsen zijn mijn favorieten. Alleen tennis, met die rare telling en zo en het onnavolgbare balletje, daar vind ik niets spannends aan.
Zeker en die heeft niks met sport te maken, de tv-serie Dokter Tinus. Door een mooie samenloop van omstandigheden heb ik alle opnamen voor één aflevering mogen meemaken. Ik heb een week lang met alle acteurs kunnen praten, meegekeken op het scherm bij de regie en liep arm in arm met politie-agent Tygo Gernandt naar de catering om een hapje te eten. Lekker hoor, vooral als je zelf niet hoeft te koken.”
“Iedere dag. Ik doe ook zelf de kleine boodschappen, de dingen die ik nog kan dragen. Het zware boodschappenwerk, aardappels, flessen fris, sop, wijn, dat doet mijn oudste zoon voor me.”
“Ga zo veel mogelijk naar buiten, blijf in beweging. Stil op je stoel blijven zitten met de afstandsbediening in je hand, dan roest je vast. Ik heb vroeger aan gym gedaan en veel gezwommen. Nu ga ik vaak wandelen, loop dan uren door Amsterdam of Zaandam, kijk in winkels, naar de mooie oude gevels en op de Westermarkt kijk ik naar de mensen. Je ziet daar bijzondere types, vreemde kleding, woeste baarden, rare hoeden. Schoenenwinkels probeer ik te mijden. Want ik kan het niet laten, schoenen kopen. Al die gezellige terrasjes, die mijd ik niet. Heerlijk!”
“Ik mag niet mopperen. Ik doe nog steeds wat ik vroeger ook deed. Slik alleen een pilletje tegen hoge bloeddruk. Amsterdam is voor bejaarden een fantastische stad. Ik woon in Noord, in Kadoelen – eigenlijk meer een dorp. Van daaruit ga ik met de bus naar de stad en omdat ik alleen AOW heb, kan ik gratis met het openbaar vervoer naar het centrum of waar dan ook in de stad. Natuurlijk krijg ik huishoudelijke hulp, tweeëneenhalf uur per week. Die wisselen nogal vaak, de een werkt beter dan de ander. Maar nu heb ik een vrouw uit Suriname. Fantastisch! En zo gezellig!”
“Ja. Dat waren barre jaren, vooral op het eind, de Hongerwinter. We woonden in de 3e Oosterparkstraat, in een buurt met veel joodse mensen. Die heb ik allemaal zien weghalen, er waren telkens vrachtwagens in de straat en veel geschreeuw. Een jongetje kan ik maar niet vergeten. Het jochie liep vaak in zijn blootje over straat en nu nog hoor ik zijn moeder roepen: Izzy, veeg je gatje af. We hebben niemand meer teruggezien…”
“Mijn man Co is in 2003 overleden, het ging niet meer, hij was op. In 2010 verloor ik mijn jongste zoon. Kijk, verdriet zit in jezelf, dat hoort op een gegeven moment bij je. Maar als je in je verdriet blijft hangen, dan heb je geen leven meer. Natuurlijk zou ik willen dat ze nog bij me waren, ik mis ze. Gelukkig heb ik mijn oudste nog. En de kleinkinderen. Samen met Co en de jongens heb ik een prachtig leven gehad, samen hebben we vele mooie reizen gemaakt. Maar nu leef ik voor hen, alleen, kijk voor hen, geniet voor hen.”
“Zeker, zeker. Ik werd verliefd op een vriend van mijn jongste broer. Maar ze werden beiden naar Indië gestuurd, ver over zee en vele lange jaren. Soms kreeg je wel eens een brief, maar het slijt weg. Je bent jong, je gaat uit en zo ontmoet je andere jongens.
Met Co was het meteen raak, ook al omdat ze Co bij ons thuis wel een vreemde vogel vonden. Gelukkig was ik eigenwijs genoeg me daar niks van aan te trekken. Co was een interessante man, een beetje uitvinder zelfs.
Hij bedacht reflecterende ventieldoppen voor auto’s waardoor ze van opzij in het donker net zo goed te zien zouden zijn als aan de voor- en achterkant. Maar het is niks geworden, jammer genoeg. Ook vond hij dat potten jam en pakjes boter heel onhandig zijn als je gaat kamperen. Hij schreef naar fabrikanten of ze dat niet beter in tubes konden doen. Van niemand kreeg hij een reactie, maar nu zie je die tubes overal.”
Nee, afkloppen, nog nooit. Ondanks het vele wandelen, Amsterdam is een stad waar je makkelijk struikelt. Hoewel, vorige week was het bijna raak. Er kwam een onverzorgde, vieze junk uit een winkel gerend, hij pakte een fiets en peerde er vandoor. Hij raakte me net niet, anders was ik in het ziekenhuis terechtgekomen, zo’n vaart had hij. En direct daarna was het weer net niet raak: mannen uit de winkel gingen de junk achterna en liepen me bijna ondersteboven, ik kon nog net opzij stappen. Het is voor mij echter wel een geruststellend idee dat er als je iets overkomt, overal, in bijna iedere straat altijd wel iemand is die je komt helpen en ook wéét hoe dat moet.”