Blik op toen
Stukjes geschiedenis en cultuur EHBO
Hoe men elkaar hielp in de grijze oudheid, daar is niets tot weinig over bekend. Tot het schrift werd uitgevonden. Zo weten we dat in het Bijbelse Babel zelfs regels-in-spijkerschrift golden voor hulpverlening. Herstelde de patiënt, dan werd de genezer beloond, liep het slecht af met de zieke, dan ook met de hulpverlener. Die kreeg een geldboete en in het ergste geval werd een hand afgekapt.
We blijven in Bijbelse tijden en komen uit bij Lucas 10. In het verhaal, een gelijkenis, vertelt Jezus dat wat telt, is wat iemand doet, niet wat iemand is. In de parabel wordt een man overvallen en ernstig gewond achtergelaten. De eerste twee passanten, onder wie een priester, laten de man liggen, ze voelen zich te voornaam om in het stof neer te knielen. Dan komt er een man van de laagste stand in de toenmalige maatschappij voorbij, een Samaritaan, en hij doet wat moet: helpen.
Alexander de Grote
Ruim drie eeuwen daarvoor valt Alexander de Grote India binnen en stuit op de olifanten-strijdmacht van Porus, heerser over een land tussen de rivieren Hydaspes en Acesines. Alexander besluit de oppermachtige tegenstander door middel van voortdurende schijnaanvallen uit te putten, dag en nacht. Dat lukte en toen Alexander uiteindelijk met zijn cavalerie kwam aangestormd, lagen de troepen van koning Porus uit te rusten achter de linies van olifanten. Die olifanten sloegen massaal op de vlucht, want de ruiters hakten in op hun slurven en in hun chaotische vlucht vertrapten de dieren de eigen strijdmacht. Ook Porus raakte gewond. Na de slag liet Alexander koning Porus en zijn gewonde strijders verzorgen en gaf Porus zijn koninkrijk terug. Een vreemde maar vroege vorm van eerste hulp.
Prins Maurits
In de zestiende en zeventiende eeuw stelde de medische verzorging van soldaten niet veel voor. Behalve bij de Staatse troepen onder bevel van prins Maurits. Hij vond dat zijn soldaten als ze gewond raakten, op goede zorg moesten kunnen rekenen. De geschiedschrijver Pieter Bor verhaalt hoe tijdens de Slag bij Nieuwpoort (1600) een schip in de havenmond op het droge lag, waarin zich artsen, chirurgijnen en hulppersoneel bevonden. Baron Van Ghent, door twee man ondersteund, werd op zijn paard naar dat schip gebracht, om na verbonden te zijn naar Oostende te worden doorgezonden:
‘…Maar alsoo hy – Baron van Gent – veel bloets quijt geworden was, want hy tot twee maels deur sijnen linkeren armgeschoten was, ende wel acht scheuten op sijne Wapenen kreech, dat oock mede de pluymen van sijn Helmet afgehouwen werden, was hy genootsaeckt hem te moeten laten verbinden…’.
Napoleon
Keizer Napoleon, die zichzelf met Alexander vergeleek, beschikte in zijn Grande Armée over geneeskundige troepen. Maar niet genoeg. Een Nederlandse deelnemer aan de veldtocht naar Moskou, dr. H. van den Bosch, doet verslag: ‘Den 25sten Julij had er bij Ostrowna een vrij bloedig gevecht plaats, en dit was de eerste merkwaardige van dezen veldtogt. Men had van wederzijden een groote hoeveelheid dooden en gekwetsten. De wegen waren met lijken, welke door de sterke warmte spoedig in verrotting overgingen, als het ware bezaaid. De gekwetsten werden in schuren en in andere gebouwen opgehoopt. Vele krijgslieden, welke door vijandelijk staal getroffen waren, lagen verlaten op het slagveld, alwaar deze ongelukkigen, kermende en steunende, den dood afsmeekten. De hospitaalsoldaten konden maar weinigen helpen, maar deden wat zij konden.’
Enkele jaren later maakte chirurgijn-majoor Pieter van Kessel, toegevoegd aan het Noord-Nederlandse 7e bataljon van Linie, de Slag bij Waterloo mee. Hij bericht: ‘Waterloo, 18 juni 1815, tien uur ’s avonds. Meer dan 40.000 soldaten liggen gewond, stervend of dood op de velden. Keizer Napoleon heeft, gedekt door zijn Garde, het slagveld verlaten. Ik ben al uren bezig met gewondenverzorging in een geïmproviseerd veldhospitaal. Nood-amputaties horen daar ook bij, maar verbanden en verdoving zijn op. Het voortdurende gekrijs van de gekwetsten werkt me op de zenuwen en maakt me ten einde raad. Ik ben uitgeput.’
Dr. Tilanus
Aan het einde van de negentiende eeuw begon, ondanks weerstand van vele artsen, het besef door te dringen dat ook leken, en zeker na enige scholing, hulp kunnen verlenen. Er werden cursussen georganiseerd en het werkte boven verwachting bij straat-, huis-, tuin- en keuken-ongevallen en drenkelingen. Vele levens werden en worden nu door EHBO’ers gered. In 1893 nam dr. C.B. Tilanus jr. het initiatief om samen met bekende Amsterdammers een circulaire te verspreiden die leidde tot de oprichting van de Vereniging Eerste Hulp bij Ongelukken. In de loop der jaren verspreidde de vereniging zich over het hele land. Er kwamen alom verbandposten.
Oude Grieken
Natuurlijk zijn we de oude Grieken veel dank verschuldigd. Zij zijn de eersten geweest die heelkunde een vaste basis hebben gegeven. Vandaag de dag gebruiken we hun manier van behandelen van botbreuken, verstuikingen en verwondingen nog steeds. Gelukkig zijn de bijna barbaarse methoden uit de Middeleeuwen uit de eerste hulp verdwenen toen het gebruikelijk was bij reanimeren hard met een trompet in de oren te blazen, hete olie op de huid te druppelen of te geselen met brandnetels.