‘Pas op: kind op de weg’
Er belandden jaarlijks 40.000 kinderen (0-19 jaar) in het ziekenhuis door verkeersongelukken. Daarvan zijn 26.000 kinderen getroffen door een fietsongeluk. Even snel multitasken als begeleidende fietsende ouder kan uitmonden in een groots verkeersfiasco. Snel handelen en voorbereid zijn is dan belangrijk, maar hoe sta je direct paraat bij kinderen?
Naar Europese normen noemt Nederland zich een ‘veilig’ land met gemiddeld 1,75 verkeersdoden per dag. De kinderen die in het ziekenhuis belanden door verkeersongelukken lijden vaak aan ernstig hoofdletsel, aldus Stichting Consument en Veiligheid. Dat weerhoudt ouders niet om hun kinderen op pad te sturen met de fiets. Volgens Theo Zeegers, verkeersconsulent Fietsersbond, is dit juist goed. ‘Fietsen voor kinderen is juist veiliger geworden. Ouders die angstig zijn en hun kind niet meer op de fiets laten stappen stimuleren de bewegingsarmoede bij kinderen. De jeugd gaat nog minder bewegen en wordt daardoor onhandiger, met alle gevolgen van dien. Ongelukken rondom het huis nemen daardoor juist toe.’
Aanleidingen van het ziekenhuisbezoek zijn de grote salto’s en heftige ongelukken op de weg. Onderzoek van de Rijkswaterstaat Dienst Verkeer en Scheepvaart (2008) laat inzien dat kinderen tot en met elf jaar een verhoogt risico lopen op een fietsongeval waarbij behandeling op een Spoed Eisende Hulp nodig is. Onhandige bewegingen en risicogedrag tijdens het fietsen veroorzaken de helft van alle fietsongevallen. Kinderen maken vaak een stuurfout of glippen met hun voeten van de pendalen waardoor zij slingeren en een ongeval veroorzaken. Daarbij glijden kinderen ’s winters vaak uit op een nat of bevroren wegdek. Naast de fietscondities en omgevingsfactoren hebben kinderen zelf ook veel obstakels te overwinnen. Ze zijn klein van stuk waardoor ze niet snel tussen auto’s opvallen en dat maakt het verkeer snel overzien ook lastig. Kinderen hebben meer ruimte op de weg nodig dan geoefende fietsers. De korte concentratieboog zorgt voor een verwaarlozing van de rijtaak en leidt tot inschatting- en snelheidsfouten.
Een kind kan al snel slachtoffer worden van de anderhalf miljoen snelheidsovertreders die te hard rijden in de bebouwde kom. Wanneer een auto met zestig kilometer per uur in een woonwijk rijdt is de kans groot dat een willekeurige jonge fietser tegen de stoep of auto aanbotst. Stel het kind duikelt voorover de fiets af en tijdens de val loopt het hoofd- en beenletsel op. Probeer dan als hulpverlener zo snelmogelijk in te schatten of er gevaar in de omgeving aanwezig is. Stabiliseer de lichaamsdelen van het kind, behalve als er sprake is van een wervelbreuk waarbij het slachtoffer verlammingsverschijnselen kan hebben in de armen en benen. Bij een openbotbreuk is de kans op een infectie groot. Dek de wond direct steriel af en zorg ervoor dat het slachtoffer het gebroken lichaamsdeel niet beweegt. Laat bij een breuk van het been een andere hulpverlener het been stabiliseren. Knip mogelijke kleding die de wond bedekt weg. Belangrijk is het aanbrengen van een opengevouwen snelverband over de wond zonder de zwachtels af te rollen. Gebruik kleefpapier om het snelverband vast te plakken.
Hulpverlenen bij een tienjarige jongen is anders dan bij een vrouw van 35 jaar. De grootste verschillen liggen voor de hulpverleners in de communicatie en zorg. ZEBRA, een uit België afkomstig initiatief, focust zich op jonge verkeersslachtoffers. ZEBRA ziet dat kinderen extra vatbaar zijn voor trauma’s, zeker als de omgeving ongelukkig reageert. Hoe vang je kinderen emotioneel goed op na een ongeluk? Lieve Stappers vertelt op de ZEBRA website; ‘Een knuffel kan bij schokkende gebeurtenissen geborgenheid geven en geruststellen. Het slaat in de verwarrende momenten vlak na het ongeval een brug tussen het jonge slachtoffer en de politieagent, brandweerman, ambulanceverpleegkundige of hulpverlener.’ Anne Leemans vertelt hier in de visienota Rondpunt (2007) meer over. ‘Een verkeersongeval komt altijd onverwacht. Men kan zich er niet op voorbereiden of tegen beschermen, kinderen en jongeren al helemaal niet.’
Voor een kind is het een schokkende gebeurtenis die abrupt alle verwachtingen grondig door elkaar schudt. Deze verwarring kan even duren, enkele minuten, uren of veel langer. Leemans vervolgt: ‘De heftigheid hangt af van de ernst van het ongeval, de reactie van de omgeving, de persoonlijkheid van het kind en misschien de slechte ervaringen die zich afspeelde voordat het ongeval plaatsvond. Na een emotioneel schokkende gebeurtenis blijven kinderen last hebben van indringende beelden of geluiden van het ongeval; nachtmerries, leerproblemen, schuldgevoel, problemen met vriendcontacten, scheidingsangst en het kind kan zelfs terugkeren naar eerdere stadia in de ontwikkeling (bijvoorbeeld bedplassen en duimzuigen). Buitenlandse studies tonen aan dat de meeste kinderen en jongeren, net zoals volwassenen, zelf in staat zijn om de emotioneel schokkende gebeurtenis te plaatsen en er spontaan van te herstellen.
Met eenvoudige en simpele handelingen worden de jonge slachtoffers afgeleid van de verwarrende gebeurtenis; voedsel of drank geven, wijzen op de ademhaling, aangepast woordgebruik hanteren, je visitekaartje achterlaten, een knipoog of een knuffel geven. Op dit moment heeft het jonge slachtoffer geen behoefte aan gesprekken maar aan geborgenheid en veiligheid.’